Banner

Stappenplan complementair afval

Als je een complementaire afvalstof hebt, dan moet je nog kiezen tussen een gevaarlijke (met *) en een niet gevaarlijke (zonder *) euralcode. De handreiking Eural adviseert daarvoor de volgende stappen te doorlopen:

Stap 3: Is de afvalstof infectueus?

Infectueus afval, dat is afval dat infecties kan veroorzaken, is altijd gevaarlijk afval!

De officiele definitie van infectueus afval is volgens de Kaderrichtlijn afvalstoffen: 'Afvalstoffen die levensvatbare micro-organismen of hun toxinen bevatten waarvan bekend is of waarvan sterk wordt vermoed dat zij ziekten bij de mens of bij andere levende organismen veroorzaken'.

Dit afval komt veelal vrij in de gezondheidszorg bij mens of dier (zie sectorplan 19 van LAP3: Afval van gezondheidszorg bij mens of dier), maar bijvoorbeeld ook in de levensmiddelenindustrie (zie bijvoorbeeld sectorplan 65 van LAP3: Dierlijk afval).

Naar boven

Stap 4: Is de afvalstof ontvlambaar?

Een afvalstof is gevaarlijk als:

  • Vloeibare afvalstoffen met een vlampunt beneden 60°C of afvalstoffen van gasolie, diesel en lichte stookolie met een vlampunt van > 55°C en ≤ 75°C
  • Vaste en vloeibare stoffen die bij blootstelling aan lucht bij normale omgevingstemperatuur zelfs in kleine hoeveelheden binnen vijf minuten ontbranden
  • Vaste afvalstoffen die gemakkelijk brandbaar zijn of die door wrijving brand kunnen veroorzaken of bevorderen
  • Gasvormige afvalstoffen die met lucht bij 20°C en een standaarddruk van 101,3 kPa ontvlambaar zijn
  • Afvalstoffen die bij contact met water gevaarlijke hoeveelheden ontvlambare gassen ontwikkelen
  • Ontvlambare aerosolen, ontvlambare voor zelfverhitting vatbare afvalstoffen, ontvlambare organische peroxiden en ontvlambare zelf-ontledende afvalstoffen

Het testen op ontvlambaarheid is niet nodig als overduidelijk is dat een afvalstof niet ontvlambaar is.

Naar boven

Stap 5: Bepaal de samenstelling van de afvalstof

Door het bepalen van de samenstelling, moet je meer te weten komen over de gevaarlijke eigenschappen van de afvalstof. Dat kan op verschillende manieren, zoals:

  • Op basis van het proces waarin de afvalstoffen vrijkomen. In veel gevallen weet de producent van afval precies welke (chemische) samenstelling het afval heeft dat bij een (procutie)proces vrijkomt.
  • Op basis van de samenstelling van de stoffen/ producten, die afvalstof zijn geworden. Denk bijvoorbeeld aan producten waarbij een safety data sheet is geleverd.
  • Op basis van monstername en analyse. Dit is de minst wenselijke methode, omdat het niet altijd een betrouwbaar beeld geeft van de exacte samenstelling van het afval. Monstername en analyse moeten plaatsvinden volgens de in de Regeling Europese afvasltoffenlijst genoemde methoden.

Bemonstering moet plaatsvinden volgens de volgende normen:

  • afgewerkte olie volgens NEN-EN-ISO 3170 – Vloeibare aardolieproducten – handmatige monsterneming, februari 2004
  • olie uit elektrische uitrusting volgens NEN-EN-IEC 60567 – Met olie gevulde elektrische uitrusting – Bemonstering van gassen voor de analyse van vrije en opgeloste gassen – Leidraad, januari 2012
  • bitumen en teerproducten volgens NEN 3940 – Bitumen- en teerprodukten – Monsterneming, maart 1982
  • asbest in afval en recyclinggranulaat volgens ontwerp NEN 5897, Inspectie en monsterneming van asbest in bouw- en sloopaval en recyclinggranulaat, augustus 2015, met correctieblad van augustus 2016 en correctieblad C2:2017
  • de overige afvalstoffen volgens NVN 5860 – Afvalstoffen – Bemonstering van afval, november 1999

Analyse moet plaatsvinden volgens de volgende normen:

  • het totaal PCB-gehalte in afgewerkte olie geschiedt volgens NEN-EN 12766-1 – Aardolieproducten en gebruikte oliën – Bepaling van polychloorbifenylen (PCB) – Deel 1: Scheiding en bepaling van geselecteerde PCB-soorten met gaschromatografie (GC) met gebruik van een elektronen-invangdetector (ECD) – Deel 1, maart 2000 en wordt berekend volgens NEN-EN 12766-2 – Aardolieproducten en gebruikte oliën – Bepaling van PCBs en verwante producten – Deel 2: Berekening van het gehalte van polychloorbifenylen (PCB's), augustus 2001
  • olie uit elektrische uitrusting volgens NEN-EN-IEC 60567 – Met olie gevulde elektrische uitrusting – Bemonstering van gassen voor de analyse van vrije en opgeloste gassen – Leidraad, januari 2012
  • het EOX-gehalte in afgewerkte olie geschiedt volgens NEN-EN 14077 – Aardolieproducten – Bepaling van het organisch halogeen gehalte – Oxidatieve microcoulometrische methode, januari 2004
  • overige stoffen geschiedt volgens NEN 5878 – Milieu – Onderzoek van fysische en chemische parameter in onbekende vaste en vloeibare monstermatrices, september 2006

Naar boven

Stap 6: Zijn er POP's aanwezig?

POP's zijn persistente organische verontreinigende stoffen. Volgens de Eural is een afvalstof gevaarlijk, als het één of meer van onderstaande stoffen bevat, boven de genoemde grenswaarde.

Stof Grenswaarde Verordening (EU) 2019/1021
Polychloordibenzo-p-dioxinen en polychloordibenzofuranen (pcdd’s en pcdf’s)15 µg/kg
DDT (1,1,1-trichloor-2,2-bis(4-chloorfenyl)ethaan)50 mg/kg
Chloordaan50 mg/kg
Hexachloorcyclohexanen (inclusief lindaan)50 mg/kg
Dieldrin50 mg/kg
Endrin50 mg/kg
Heptachloor50 mg/kg
Hexachloorbenzeen50 mg/kg
Chloordecon50 mg/kg
Aldrin50 mg/kg
Pentachloorbenzeen50 mg/kg
Mirex50 mg/kg
Toxafeen50 mg/kg
Hexabroombifenyl50 mg/kg
PCB50 mg/kg

De bovenstaande stoffen en grenswaarden zijn vastgelegd in bijlage IV van de POP-verordening.

Naar boven

Stap 7: Bepaal de H-zinnen

Bevat de afvalstof geen POP's? Of blijven die onder de in stap 6 genoemde grenswaarden? Dan moet je de gevaarseigenschappen opzoeken van elke stof die in de afvalstof aanwezig is. Dat moet voor alle stoffen die aanwezig zijn in een concentratiegrenswaarde van 0,1 gewichtsprocent of meer. De gevaarseigenschappen worden aangeduid met H-zinnen (de H staat voor Hazard).

Hoe zoek je de H-zinnen op? Dat kan op twee manieren. Je kunt daarvoor tabel 3.1 van bijlage VI van de CLP gebruiken. Als je de stof hierin niet kunt vinden, dan kun je gebruik maken van de stoffendatabase op de website van het Europees Agentschap voor Chemische stoffen (ECHA).

Naar boven

Stap 8: Gebruik (indien nodig) testmethoden

Het kan gebeuren dat er stoffen zijn waarvoor je in stap 7 geen H-zin kunt bepalen. In dat geval kun je mogelijk terugvallen op de safety data sheets van de leverancier van grondstoffen. Is er echt geen informatie beschikbaar, dan is een test nodig. Voor de testmethode wordt verwezen naar de Europese Verordening 440/2008/CE.

Naar boven

Stap 9: Toets de H-zinnen

Eerst beginnen met het goede nieuws. Dit is de laatste stap. Maar vergis je niet. Uitvoeren van deze stap is nog best complex en arbeidsintensief.

Wat moet je in deze stap doen? Juist, de gevonden H-zinnen toetsen. Maar wat houdt dit dan in? Dat lees je hier onder.

De gevonden H-zinnen moet je omzetten in HP-criteria. De Kaderrichtlijn afvalstoffen bundelt namelijk de H-zinnen en maakt er HP-criteria van. Zo vallen de H-zinnen 315 en 318 onder HP 4 (Irriterend - huidirritatie en oogletsel). Terwijl de H-zinnen H340 en H341 vallen onder het HP-criterium HP 11 (Mutageen). Waarom? De Kaderrichtlijn verbindt concentratiegrenswaarden aan de HP-criteria. Met behulp van die concentratiegrenswaarden moet je bepalen of de afvasltof gevaarlijk is, of juist niet.

In de tabel hieronder zijn alle HP-criteria weergegeven.

HP-criterium Gevaarseigenschap
1Ontplofbaar
2Oxiderend
3Ontvlambaar
4Irriterend — huidirritatie en oogletsel
5Specifieke doelorgaantoxiciteit (STOT)/Aspiratietoxiciteit
6Acute toxiciteit
7Kankerverwekkend
8Corrosief
9Infectueus
10Vergiftig voor de voortplanting
11Mutageen
12Afgifte van een acuut toxisch gas
13Sensibiliserend
14Ecotoxisch
15Afvalstoffen die een van de hierboven genoemde gevaarlijke eigenschappen doen ontstaan die de oorspronkelijke afvalstof niet bezat

Nu je de concentratiegrenswaarden weet, kun je gaan rekenen. Onderstaande tabel toont per HP-criterum en H-zin de ondergrens en concentratiegrenswaarde (bron: handreiking Eural). Klik op de tabel om 'm te vergroten.

Concentratiegrenswaarden

Naar boven